BEELD
Witte kamer met een stoel en een bed,
een bleke vogel in een kooi van muur,
kalk met schilfers en gevreten zuur.
De bloemen zijn voorgoed buiten gezet.
In kleren van gisteren stond de man
in de deur en keek in zijn zielloos bestaan.
Aan de ontluistering ontleende hij zijn naam,
verlaten stranden waar geen mens nog kwam.
Hij nam het brood uit een plastic zak
brak het en at het toen alleen,
trok sneeuwlandschappen om hem heen.
Bevroren fonteinen, 's winters ongemak.
Maar als een iris, door de douw gedrenkt
is zijn herinnering aan de liefste schat,
in spiegelbeeld elkander lief gehad.
Gestreeld de gouden haren, maar nooit gekrenkt.
Dat liefste beeld is zijn gedroomd geluk,
de rest geen waarde, desolaat en stuk.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten