We liepen op het Rembrandtsplein,
de zon stond laag achter barokke gevels,
de lucht was purperrood gekleurd,
we stapten zwijgend voort. Je wangen
weerkaatsten argeloos de late gloed.
We liepen stil de Amstel tegemoet.
Ik voelde de spanning van een klein geheim
dat we beiden voor elkaar bewaarden.
Toen werd het licht. De vonken sprongen
uit je blonde haren.
De zon sloeg stralend van je aangezicht.
Een deur ging open en toen weer dicht.
Ik zie de zonderlinge kleuren,
geluiden hoor ik, nimmer nog gehoord.
Wij geven alles aan elkaar
zonder een woord.
Extase. Een spel van zinnen.
misschien ongehoord.
We liepen over de Amstelbrug,
ik was opnieuw geboren.
Jij kwam uit een mooie droom
en ik voor jou met schroom,
een goede vriend, of iets van dien,
de dichter die het heeft gezien.
De avond viel. De damp van de rivier
steeg op, als walmend uit een vat.
We rilden en versnelden onze pas,
alsof een spook ons op de hielen zat.
Met felle bundels elektriciteit
schenen auto's ons in
het gelaat.
Ik keek je aan . Toen was alles weer gewoon.
Gewoon met de tram naar de Lutmastraat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten