Ik zag haar op de Prinsegracht
in nauw gesneden spijkerkleren.
Ik wist dat ik van haar moest leren
hoe ik mijn leven had gedacht.
Ik raakt aarzelend aan de zinnen
en vroeg haar toen 'waar gaan we heen?'
Zij leidde mij, trap van steen,
een verborgen kelder binnen.
Het was er zwoel en van de wanden
kaatste verscholen licht terug.
Ik was Adonis, en nam vlug
allebei haar handen.
En zei: 'Laat ons hier altijd blijven,
nooit naar hoger ruimten streven.
Ik zal over ons kelderleven
een mooi gedicht gaan schrijven.
Ik voelde wilde onderstromen.
Zij noemde mij toen decadent
en zei: "als je aan de catacomben went
kun je straks niet meer ontkomen."
Zij wees mij op een trap naar boven
en is mij daarheen voorgegaan:
noemde toen mijn eigen naam.
Gordijnen werden weggeschoven.
Door een heldere rode gloed
stonden wij in t 'volle licht.
Schreven saam toen dit gedicht.
Het was voor altijd goed.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten