vrijdag 9 december 2011

NOG EEN GEDICHT

Een paar dagen geleden schreef ik over het Musisch café in Enschede waar destijds
amateurdichters uit hun werk konden voorlezen.
Enkele keren werden een aantal van de voorgedragen gedichten in een bundel
"Een kleine oogst" gepubliceerd. Van mij werden drie gedichten waardig bevonden,
 en in de bundel 1979 - 1987 opgenomen, onder ander het volgende:


                    Venetië

         Dukdalf in een groen kanaal
            van de gouden lagunenstad,
            een meeuw landt op de witte kap.
            De gondeliers gaan aan de haal.

            Dan, in de San Marco, in het voorportaal
            zag ik hem staan bij de Christuswand:
            het kind in wit en blauw, overmand
            hoorde ik woorden in  een nieuwe taal.

            Ik wenkte hem, aarzelend
            volgde hij mij naar de smalle boot
            en nestelde zich op mijn schoot.

            De gondelier, hij was een ingewijde,
            voer ons naar de overkant.
            Het kind had twee lichtjaren in zijn hand.



Een kleine toelichting. Waar gaat dit gedicht over?  De dichter  Achterberg zou nooit een gedicht toelichten. Hij zei altijd:   'Er staat wat er staat'. Maar ik ben Achterberg niet.
Volgens mij gaat dit gedicht over het geheim van een kind. Miljarden jaren zijn ze er niet geweest, en dan zijn ze er opeens. Uit het niets? Of waren ze er altijd al, lichtjaren geleden?
De San Marco dient als metafoor voor het Goddelijke geheim.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten