Een keer per jaar, meestal in de herfst, lees ik voor de
zoveelste keer het geweldige boek van
J.J. Voskuil 'Bij nader inzien.' Het is een pil van een boek, ruim 1200
bladzijden, het is vaak genieten, maar ook wel ergeren aan de vijf wijsneuzen,
betweters die de hoofdrol spelen in dit
boek, n.l. Maarten, Klaas, Flap,Hans en Paul. De jongens studeren aan de
Amsterdamse Universiteit in de Oudemanhuispoort. Elke keer als ik het boek lees
valt me weer iets bijzonders op , soms iets bijzonders over Amsterdam en
omgeving, vaak iets over literatuur.
Deze keer viel mij op
hoeveel geestige gedichtjes de
jongens maken, in het bijzonder Flap. Hier komen een paar.
Ik wil doodgewoon een rustig leven,
met vrienden praten, houden van een vrouw,
een borrel drinken en wellicht ook even
mijn plicht vergeten en de huwelijkstrouw.
Ik wil natuurlijk graag weer zijn vergeven.
Ik kijk alleen mar naar haar enkels
en weet dan al hoe laat het is!
Zien en begeren zijn aanwensels,
waar soms een droevig staartje aan is...
Hocus pocus pas,
'k wouw dat ik een pooier was,
kon ik ranselen en rijden,
eindelijk de stier bevrijden,
die ik in de oertijd was.
Maar Jodocus, hocus,
pocus,
pas!
Waar komt die behoefte vandaan om het boek elk jaar te herlezen en waarom juist in de herfst?
BeantwoordenVerwijderen